zaterdag 14 april 2012

LIED BIJ HET JUBILEUM OF HET AFSCHEID




Liederen bij het afscheid van ROELIE MAKKINK

Juli 2000

In ’t groene land

In ’t groene land, in ’t stille land,
Waar paardenbloemen groeien,
Daar gaf zij eens lessen in Oldehoof
En leerde zij dames: Wordt later nooit sloof!
Waar koeien grazen en straaljagers razen.
In Oldehoof.
Waar vogels tieren en boeren gieren
In Oldehoof.

In t groene land, in ’t stille land,
Waar paardenbloemen groeien,
Daar gaf zij lessen aan de Reitsmaburcht
En had aan niet- werkers ontzettend de schurft.
Waar koeien grazen en straaljagers razen.
De Reitsmaburcht
Waar vogels tieren en boeren gieren
De Reitsmaburcht.


In ’t groene land, in ’t stille land,
Waar paardenbloemen groeien,
Daar werkte z’in  Roden veel in de tuin,
maar al dat tuinieren: Het werd haar te bruin.
Ze kon wel huilen en wou wel ruilen
Met het huis van Nel,
Waar minder tuin was en ook wat meer gras,
Het huis dus van Nel.

In ’t groene land, in t stille land,
Waar paardenbloemen groeien.
Daar geeft zij geen les aan de Reitsmaburcht
Em ploetert en zweet zij zich als docent niet meer suf,
Waar kinderen zeurden
En Roelie opbeurde.
De Reitsmaburcht, waar zij gaat scheiden
Een ander leven leiden.
Het ging toch wel vlug.

WIE? ROELIE!

Wie werd 60 jaren oud en kreeg van haar klas een grote koek?
Dat was Roelie, want men zag haar als een kloek.
Maar helaas zat in de koek toch wel heel erg veel anijs.
Betaalde zij voor populariteit de prijs?
Oude wijvenkoek, oude wijvenkoekoek.
Toch moest er van haar geen leerling in de hoek.
Oude wijvenkoek, oude wijvenkoekoek.
Toch moest er van haar geen leerling in de hoek.

Wie hield vorig jaar in juli voor haar klas een lange speech.
Dat was Roelie, vond de werklust heel vaak niets.
’t Was een cri de coeur van haar, waaruit betrokkenheid toen bleek,
Zodat zelfs de onverschilligste bezweek.
Roelie gaf gas, Roelie gaf gas.
Sprak voor ’t laatst nog even pittig met de klas.
Roelie gaf gas, Roelie gaf gas.
Sprak voor ’t laatst nog even pittig met de klas.

Wie werd naast docent van pubers ook nog oma van klein grut?
Dat was Roelie, maar dat past mooi bij de vut.
Kan zij straks zonder die punkers toch grootmoederlijk steeds zijn,
Want dat moederen dat vindt ze echt wel fijn.
Wat nu opoe, wat nu opoe
Liever toch heet ik dan beppe of omoe.
Wat nu opoe, wat nu opoe
Liever toch heet ik dan beppe of omoe.

Wie verlangde naar afleiding met hret oog op haar pensioen?
Dat was Roelie en zij zuchtte, wat te doen?
In de tuin kan ik niet werken, maar wel lopen met een hond.
Lopen wij gezellig samen blokjes rond.
Dat werd Pluk, dat Werd Pluk.
’t Is een terrier en gauw wat van zijn stuk.
Roelie Gauss, Roelie Gauss.
Dat autistische  krijgt zij er wel eens aus.

Wie kan lekker eten koken en lust alles zelf ook nog?
Dat is Roelie en zij is een superkok.Soms denk ik wel eens stiekem in mijzelf:
“De wijsheid van een hond,
Komt die alleen mar uit zijn kont?
Is het alleen maar shit,
Waarmee ik dus mee zit?
Ja, ik zit ermee,
Want waar is hier een hobdenplee?
Sta ik hier weer lullig met mijn hondenschepje.
Kom nou toch Pluk, haast je, rep je.

Gesprek met HENNIE over boulemie:








ROELIE:
Ik heb dit weekend een artikel gelezen over boulemie. Weet je dat dat ook voorkomt op onze leeftijd? En ik dacht, dat alleen hele jonge meisjes dat kregen?









HENNIE:
Jawel, maar het hoort toch bij anorexia?











ROELIE:
Heb jij dat dan wel?
HENNIE:
Nou zeg, ik mag toch zelf weten of ik spuitwater drink op school?
ROELIE:
Nou, je hoeft niet zo gepikeerd te doen? Ik dacht dat jet het wel interessant vond!
HENNIE:
 Ja, maar niet als het op mezelf  slaat. Hoe is het  trouwens met je gewicht? Wanneer heb je voor de laatste keer gekeken?
ROELIE:
Dacht je dat ik dat dan nog durfde na de laatste keer. Oh, ik ben me rot geschrokken! Je hebt het toch niet meer…….? Maar ik had het wel. En ik had zo lekker gekookt! Dat heb ik nou altijd! Je wordt er zo radeloos van.
HENNIE:
Hier neem nog wat spuitwater! Daar knap je van op.
ROELIE:
Ik was zo kwaad op mezelf. Ik heb alles wat nog over was bij Pluk in de bak geflikkerd. En wat ik anders nooit zal doen, ik heb gezegd: “Vreet kreng, dan krijg je lekker ook anorexia, of je wordt moddervet en wil je niet steeds wandelen!
HENNIE:
Nou, nou het heeft je geloof ik wel te pakken!
ROELIE:
Oh, Hennie, kunnen we niet samen iets afspreken, ik tred het gewoon niet in mijn eentje.
Hennie:
Weet je wat we?…..We vragen het aan Ina. Die weet er vast wel iets op.
Roelie:
 Je bedoelt dat die steeds zo slank blijft? Nou je dat zegt, daar zit wel iets in ……..of, zeg Hennie maar…….zou het niet kunnen zijn, dat Ina misschien ook wel……., nou misschien zonder dat het indirect opvalt……. Ook een heel klein beetje last heeft?
Hennie:
Je bedoelt van anorexia?
ROELIE:
SSSST…….Niet zo hard! Ja,………kan toch……?
HENNIE:
DAT ik daar nooi bij stilgestaan heb? Maar Roelie?
ROELIE:
 Ja, Hennie?
HENNIE:
Dan heb ik toch liever nog wat overgewicht? Jij dan?
ROELIE:
 Zeker weten!
HENNIE: Wat een opluchting? Kunnen we niet wat afspreken ROELIE?
ROELIE:
Wat Hennie?
HENNIE:
 Dat ik binnenkort nog eens lekker bij je komt eten en dat jij dan kookt?
ROELIE:
Ja, dat doen we meid! …..Dan vieren we dit gewoon!
HENNIE:
Maar je zet dat achterlijke spuitwater niet op tafel?
ROELIE:
OK Hennie, jij je zin!.

BEKENDE KRETEN VAN ROELIE

“DAT VALT ME ONTZETTEND VAN JE TEGEN……”
“HOE HEBBEN ZE DAT KUNNEN DOEN………..?
“BEGRIJP JE DAT NOU………?
“HOE KOMEN ZE DAAR NOU BIJ……….?
“HOE BESTAAT HET ……..JE GELOOFT JE OGEN NIET!”
“WIE BEDENKT DAT……..?
“VERVAZINGWEKKEND …….!
“WIE DOET NOU ZOIETS…….?
“JE KAN TOCH NIET SLAGEN, ALS JE NIETS DOET ……!
“MAAR BEGRIJP, DAT DAN TOCH……!
“BESPOTTELIJK……..!!!













LIED BIJ HET AFSCHEID VAN JAAP LAVERMAN
Directeur van het Lauwers College



REFREIN:

Ik zing er van JAAP;
Ik zing er van JAAP:
Ik zing er van  JAAPJE sta stil!

En waarom zou ik alle stille staan?
Ik heb van mijn leven geen kwaad gedaan!

Ik zing er van JAAP;
Ik zing er van JAAP;
Ik zing er van JAAPJE sta stil!

(Wijs: In ‘t groene dal, in ’t stille dal)

In ’t groene land, in ’t stille land,
Waar paardenbloemen groeien.
Daar fietste eens JAAP in de buurten van Leens.
Wat hij na HBS wou, dat wist hij geeneens.
Hij kon nog niet dichten,
’t was niks met de wichter.
Zo zeeg hij in ’t gras
En dacht aan de woorden,
Die hem ’t meest bekoorden:
Te hooi  en te gras.

In ’t groene land, in ’t stille land,
Waar paardenbloemen groeien.
Daar maakte hij toen voor het eerst een gedicht
En toen hij het las, bleek het licht en heel dicht.
Te gras en te hooi,
Dat vind ik wel mooi.
Ik doe geografie!
Te gras en te hooi, dat vind ik wel mooi.
Ook sociaal wis en drie.

In ’t groene land, in ’t stille land,
Waar paardenbloemen groeien.
Daar werd JAAP toen leraar in Friesland , ja heus.
Van een Groningse Fries is Friesland niet vies.
En JAAP gaf zijn vakken,
Wist punkers te pakken
Op het gym en ook de PA.
Hij beschreef het verleden.
Deed de aardkloot nog even.
Zo ging ’t jaar na jaar.

In ’t groene land, in ’t stille land,
Waar paardenbloemen groeien.
Daar kwam hij tenslotte in Buitenpost,
Verdiende als leraar nog even de kost.
Zo vlak bij een eiland,
Waar hij jut op ’t strand.
Dat stond hem wel aan
Van Sils Lobke van Zweden.
Kon hij steeds weer lezen
Op Terschelling.

In ’t groene land, in ’t stille land,
Waar paardenbloemen groeien.
Daar werd JAAP conrector, dat moest toen van thuis.
Een docent zonder titel, dat is ja niet pluis.
Altijd maar die lessen,
Nooit wat anders te kletsen.
Jij wordt ook nog rector!
Altijd maar die lessen,
Die je leven verpesten.
Dus nu noh rector.

In ‘ t groene land, in ’t stille kland,
Waar paardenbloemen groeien.
Daar geven wij les aan het Lauwerscolleeg
Wen ploet’ren en zweten wij allen ons leeg.
Waar koeien grazen
En straaljagers razen.
Het Lauwerscollege,
Waar vogels tieren
En boeren gieren
Dit colle.

REFREIN:

Ik zing er van JAAP,
 ik zing er van JAAP{,
ik zing er van JAAPJE sta stil.

En waarom zou ik stille staan?
Ik heb van mijn leven geen kwaad gedaan!

Ik zing er van JAAP,
Ik zing er van JAAP
Ik zing ervan JAAPJE sta stil.

LIED
(Wijs: In Holland staat een huis)

Hij zette zuch erg in
En kreeg in veel zijn zin,
Want als je dan eens rector bent,
Dan toon jij je altijd een vent.
Je bent altijd heel vroeg;
Nooit weg zonder ’t klokje sloeg.

Er kwam een fucie aan.
Daar moest veel aangedaan.
Hij keek ook over Friese grens
Vervulde voor Grijpskerk een wens,
Verbouwing kwam eraan.
Politiek zag men hem staan.

Hij bouwde erop los
Elke locatie was de klos.
Zo groeide toen de school maar door;
Ook nog ’t gymnasium kwam erdoor.
Dat alles zonder leed;
Zie je bij fusies  bij de vleet.

JAAP LAVERMAN een echte Fries
Werd dus in Grins echt wies.
Hij hield wel wat van sociaal.
Genoot van UITLEG ’t meest van al.
Hij stopt nu met zijn werk:
Nooit stond de school zo sterk.



REFREIN:

Ik zing er van JAAP,
Ik zing er van JAAP,
Ik zing er van JAAPJE sta stil.

En waarom zou ik stille staan?
Ik heb van mijn leven geen kwaad gedaan?

Ik zing er van JAAP,
Ik zing er van JAAP,
Ik zing er van JAAPJE sta stil.


TOCH BLIJFT U MOEDIG FIETSEN!!

NOORHORN      GRIJPSKERK

Peinzend aan Holland
Zie ik brede rivieren
Van snert door mijn
Keel gaan

DAS LEHREN GELERNT
           UND
DAS LERNEN GELEHRT


BART VROLIJK
25 jaar jubileum onderwijs


Toen onze Bart nog Bartje was,
Was hij aardig om te zien.
Hij heeft in Bellingwolde
Het eerste licht gezien.
Hij zoog nog duim, had luiers om.
Hij lag nog in een wieg.
Zijn moeder wist het dadelijk.
Dit ventje wordt heel kwiek.

Hij groeide daar voorspoedig op.
Er kwamen er no twee.
En eenmaal op de jaren
Pakte hij een schooltje mee.
Hij hield niet zo van meesters,
Dus koos hij er maar één.
Dat was dus Henny Huisman,
Zo’n zes jaar naar ik meen.

Die Huisman zag wel wat in Bart.
Hij vond hem slim genoeg.
Hij sprak: “Stuur hem maar voor mijn part,
Dus naar Onstwedde toe.
Voor d’ulo daar was hij al klaar,
Veel fietsen op en neer.
Nart groeide maar, en groeide maar
En zag zijn Baukje daar.

Met Bart zat dat heel snel al goed.
Hij zag haar overal
Op school en ook bij vrienden
En niemand vond het mal.
Een herder heeft een herdershond
En Baukje had dus Bart
En toen hij haar een pootje gaf,
Ging er iets moois van start.

Met d’ulo zelf begin je niets
En boeren zijn er zat
Bart had het wel geschoten.
Hij ging maar naar de stad.
Een kleine eerst, naar Assen toe.
Hij ging er naar de kweek,
Maar wat er ook gebeurde,
Liet Bauk niet in de steek

Hij ging op kamers in de kost,
Verliet het ouderlijk huis.
De moeder van Jan Kremer,
’t was er helemaal niet pluis.
Met ene Harm at hij daar dan
En moesten het samen doen.
Ze aten beiden uit een bord.
Zij deed hen op rantsoen.

Na ’t eten hadden Harm en Bart
Nog honger voor wel tien.
En om te overleven
Nog vaak patates gezien.
Zij tankten bij de frietjesboer
En kwamen aan hun taks.
Bij Kremer was ’t goed voeden,
Maar eten doe we straks.

Bij Bart ging ’t van een leien dak.
De studie ging steeds voor.
Hij werd een echte meester.
Ook ’t baardje kwam erdoor.
Hij ging in dienst, marcheerde wat
En reed veel als chauffeur.
Zo kon hij erbij zitten
En dacht: “Zie hoe ik scheur!”

Zijn Baukje was toen al aan ’t werk.
In Nieuwe Pekela,
Zij gingen daar dus wonen.
De kind’ren kwamen dra.
“Juf krijgt een kind, weet meester dat?”,
 zo sprak de jeugd op school.
En Bart kwam er toe achter,
Zijn kroost kwam niet uit kool.

Een zoon werd hem geboren
En Arjen was zijn naam.
Hij was direct tweebenig,
Verwierf daarmee veel faam.
Hij schopte al in moederschoot
Voetbalde overal.
Maar nu hijzelf ook vader is,
Staan de schoenen steeds op stal.

De tweede zoon dat was dus Hans,
Voorwaar een slimme heer.
Hij ging dus heel laat praten.
Men begreep hem elke keer.
Hij sprak alleen als het echt moest
En kreeg toch wel zijn zin.
Een vader, moeder Vrolijk?
Zij trapten er steeds in.

Toen Hans een jaartje oud was
Werd Pekela te klein.
Baukje dacht: “Ik ga verhuizen.
Ik moet in Zuidhorn zijn.
Aan WALDASTRAAT en LANGESTRAAT
Laat ik mijn Bartje uit.
Die was weer aan ’t studeren,
Had weinig vrije tijd.

Bij Visser ging hij werken.
Die zag maar met één oog
En als er iemand stout was,
Dan zei die man heel droog:
“Of dacht je dat ik halfblind was
En dat ik het niet zag?”
En Bart en zijn collega’s
Stonden te stikken van de lach.

De ulo werd toen mavo.
Dat heette mammoetwet
Het onderwijs werd nu zo.
Overboord werd veel gezet.
Je hoefde niets te leren,
Begrijpen des te meer
En altijd maar doorstromen.
Niemand begreep het meer

Bart moest toe ook dekaan zijn.
Hij kreeg daar uren voor.
Ging ’t liefst nog naar een kokschool
Niet om ’t vergaad’ren hoor.
Dineerde daar als proefkonijn
En deed dat met plezier.
Want sinds die tijd in Assen
Had hij honger als een beer.

’t Liefst ging hij fonduen
Hij deed dat in een groep
Tot in kleine uurtjes,
Na afloop graag nog soep.
Fondue en snert, snert en fondue.
Hij lustte daarvan pap.
Na een week geen groene erwten
Werd Bartje  vrees’lijk slap.

Bart bleef daarnaast studeren
En deed nog Duits erbij.
En naast het corrigeren
Was hij dus nooit meer vrij.
Hij liep nog wad naar Ameland,
Naar Schier en Engelsmanplaat.
En stampte rond op gympies
Tot ’s avonds heel erg laat.

LIED

(Wijs: Zonnetje gaat van ons scheiden)

Bartje heeft zich geschoren
Is zijn baardje kwijt.
Vee schoonheid ging verloren.
Wellicht dat ’t beter vrijt.

Bartje moet zich nu scheren
Elke dag vroeger uit bed.
Dat moet hij eerst weer leren.
Zo vroeg uit ’t warme bed.
Bartje heeft zich geschoren
Is nu zijn baardje kwijt
Veel schoonheid ging verloren,
Wellicht dat ’t beter vrijt

In deze hippe jaren
Was Bart ook hippie mee.
Hij droeg haar op de schouders
En was daar happy mee.
Bekijk je nu een foto,
Zie je langharig tuig
En eerlijk is ook eerlijk
Bart hield wel van wat ruig.

Een Citroë daar reed hij in
Dat was zo’n bakkerskar
Hij kon daar goed in scheuren
Het werd hem nooit te bar
Jaar in , jaar uit reed hij daarin
Bart kreeg maar geen genoeg
En kreeg hij in wat anders zin,
Was er geen gekd genoeg.

Na Jarenlang studeren
Was Bart het nu wel zat
Hij vond na al dat zitten:
“Mijn hand moet ook eens wat”.
Hij ging een muurtje mets”len
En stond wat boek erbij.
Is nu een allround vakman,
Maar is helaas nooit vrij.

Na jaren rustig werken
In Noordhorn op de school.
Ging Jaap hem fusilleren
En deed dat toen met Kool.
Venidi, vidi fusie
Grijpskerk deed hij erbij
Hij gaf daar handelskennis.
Men was met hem wel blij.

Zo vlogen al die jaren
Toch razendsnel voorbij.
We kunnen zo wel doorgaan
Met nog een lied of vijf
Het opa- zijn vindt hij wel fijn
Hij steekt er veel tijd in.
Marissa krijgt een poppenhuis
Ook Laurens krijgt zijn zin.

Nu onze Bart hier jubileert,
Is het aardig om te zien,
Hoe wij hier met zeer velen,
Nu zijn bij couplet tien
Bart twenty five, Bart twenty five
En wij, wij zongen live.
Wij wensen jou nog jaren toe.
Zo samen met your wife.

Na vierentwintig verzen
Moet er dus nog één bij,
Want Bart kan heus wel tellen
En heeft ze goed op rij
Dus Bart op je gezondheid
Geniet er maar eens van.
Wij stoppen nu met zingen,
Dus neem er nog één man



LIED
(Wijs: In 't groene land, in ’t stille land)

In ’t groene land, in ’t stille land,
Waar paardenbloemen groeien,
Daar krijgen ze les aan de Reitsmaburcht
Em ploet’ren en zweten zij allen zich suf.
Waar koeien grazen
En straaljagers razen
De Reitsmaburcht,
Waar vogels tieren
En boeren gieren
De Reitsmaburcht.

TEKST

Hij vertelt ons allerlei
Over de bloeimaand mei.
Over vogels over vissen;
Hoe een mier……….moet pissen;
Hoe een worm …….een worm ontmoet;
Hoe een mol………..het onderdoet;
Hoe een geit en een ram…..maken dsamen een klein lam;
Hoe een vlinder………..knipoogt;
Hoe een vis………..haar schubben droogt;
Hoe een koe………. Vangt een haas;
Hoe een visser……..een dikke baars;
Hij vertelt over artisjokken;
Heeft het over eierstokken.
Zelf eet hij volkorenbrood,
Werd daarvan als leraar groot,
“t Milieu is voor hem geen plastic zak
Nee, daarvan heeft hij echt tabak.
Met dat plastic is hij helemaal niet blij.
Het is nog erger dan een varkensmesterij,
Hoewel ze die in Oldehove ook nie zo zien zitten,
En wees nou eerlijk wie wil in die stank toch pitten.
De helft van de week vist hij in ’t Reitdiep
Waar hij met kind’ren in de toekomst zich verdiept.
Als ouderling hput hij van zware wijken;
Een last waaronder hij nimmer zal bezwijken,
Want humor is beslist zijn sterke puntBij diploma- uitreiking is zijn toespraak steeds een stunt.
Hij begint met een algemeen verhaal,
Over dingen die we weten allemaal.
Dan zet hij je met een cadeautje in je hemd
En ben je ineens niet meer een grote vent.
Het geheel wordt afgemaakt met een gedicht
En daarin redt hij weer iets van je gezicht.
Graag komt hij onrust bij je stoken,
Als je maar steeds blijft roken.
Al gaat het je nog zo vervelen,
Hij blijft je ziel bespelen,
Totdat je dan ten einde raad
Het roken toch maar laat.
Hij houdt zichzelf graag op de vlakte,
Omdat hij in de bergen tegen een paaltje kwakte.
“Au”, sprak hij toen, “Vrouw Juk, dat deed erg zeer, “
waarop zij zei: “Dan duw ik je niet meer!”


LIED
(Wijs: Daar was laatst een meisje loos)

Daar was laatst heer Juk heel loos.
Hij wilde skiën; Hij wilde skiën.
Daar was laatst heer Juk heel los.
Hij wilde skiën een hele poos.

Het reisplan werd toen uitgewerkt.
Op naar de bergen, op naar de bergen.
Het reisplan werd toen uitgewerkt.
Op naar de bergen, dat leek niet zo gek.

Als je wilt skiën, is sneeuw toch wel fijn
Om op te glijden, om op te glijden.
Als je wilt skiën moet sneeuw er wel zijn,
Als je wilt glijden, is dat wel zo fijn.

Bleek dat het nog oktober was.
Dus vewel te vroeg nog, dus veel te vroeg nog.
Bleek dat het nog oktober was.
Dus veel te vroeg en hij was dus verrast.

“Waar is die sneeuw dan?”, vroeg hij verbaasd.
“Zie je iets wits hier? Zie jij iets wits hier?
“waar is die smeeuw dan? , vroeg hij verbaasd
En ook zijn Ina kreeg toen toch ioets vaags.

Toen zijn ze gaan wand’len in de natuur.
Hoog in de bergen, hoog in de bergen.
Er vielen wat v;okken, ’t weer werd wat guur.
Hoog in de bergen en goede raad duur.

Zij zijn toen per skilift afgedaald.
Dat was dus balen, dat was dus balen.
Ze zijn toen per skilift afgedaald
Dat was dus balen en te duur betaald

LIED
(Wijs: In ’t groene dal, in ’t stille dal)

In ’t groene land, in ’t stille land,
Waar paardebloemen groeien,
Hiekd hij : Alle leerlingen bij de les”
Voorkwam dus heel vaak onnodig geklets.
Waar Karel “centraal” wil,
Houdt ieder zich gauw stil
De Reitasmaburcht,
Waar Karel expert doet,
’t zelf denken ook eerst moet,
De Reitsmaburcht.




TEKST

Als les geeft………gaapt hij
Als hij tennist……. Volleert ie
Als hij volleybalt ……smasht ie,
Als hij meisje ziet …… zeurt ie
Als hij fietst …….. rouleert ie
Als hij hardloopt ……… sjokt ie
Als hij hobbiet …………. Teken hij
In zijn lokaal was nooit kabaal
Maar barstte het van papieren en boeken.
Op zijn bureau en in alle hoeken.
En als hij iets geinig hoorde,
Ging hij ’t in de schoolkrant verwoorden.
Als het zont ……. Tuiniert,
Als het veel zont …….. zwemt ie
Kraaien? ……. Kan hij niet die Haan
Want als hij wil kraaien gaan.
Staat ie al weer te gapen.
Zou die man ooit wel eens slapen?



LIED
(Wijs: Merck toch hoe sterck)

Merk toch, hoe snel hij fiets langs de weg
’s morgens al vroeg met een kromgetrokken rugje.
Zie hoe, hij trapt in een statige tred.
Steunend en hijgend en poestend op zijn fietsje.
Ekje morgen heel erg vroeg
Klom hij op zijn fietsje.
Voor de klok om acht uur sloeg
Floot hij reeds zijn liedje.
Zie hem gaan langs de baan
Zie hem trots rondkijken
Zie hem gaan: Jan de Haan.
Zou die fiets niet bezwijken?








LIED
(Wijs: In ’t groen land, in “t stille land,
Waar paardenbloemen groeien,
Daar schreef men een opstel voor ene De Haan
En wenste ’t ontleden steeds weer naar de maan.
Waar bijwoorden in zijn en palen te min zijn.
Ja, juist bij die De Haan.
Waar spreekbeurten l;inken.
De gier gaat stinken.
Nog een uur te gaan.





LIED

(Wijs: Marseillaise)

(a capella)

Kom jongens van
Kom jongens van
De koude vlakte,
De koude vlakte.
We moeten maar weer eens naar Frans!
We moeten maar weer eens naar Frans!
We houden niet
We houden niet
Van dar bekakte,
Van dat bekakte,
Maar zonder Frans hebben wijgeen kans.
Maar zonder Frans hebben wij geen kans.

(met begeleiding0

Franse woordjes moeten wij leren,
Le en la en conditionnel.
Nou dan weet je, dan weet je het wel.

(la capella)

Kom  jongens van
Kom  jongens van
De koude vlakte
De koude vlakte.
We moeten maar weer naar Frans
We moeten maar weer eens naar Frans.

TEKST

Juf Den Arend hoort al bij de sterken.
Eigenlijk zit zij vanavond hier te werken.
Zij maakt soms dingen vreselijk ingewikkeld.
Vooral als zij weer eens stiekem heeft gesmikkeld,
Want zij vindt het fijn te werken aan de lijn.
Voor ons valt daar geen touw aan vast te knopen.
Wekenlang kan zij haar krachten met spuitwater slopen
Om vervolgens tussen elke les gauw wat te smikkelen.
Ook heeft zij merkwaardige ideeën over bikkelen.
Zij gaat naar school om daar haar rust te zoeken,
Want thuis vind je haar in alle gaten en in alle hoeken.
Zij plant en regelt daar ’t verkeer
En is dan na het weekend helemaal geen mens meer.
Op school ploft zij op maandagmorgen
Met een tas vol zorgen
Helemaal uitgeput in haar stoel
En merkt dan op heel koel:
“Hè, hé, eindelijk rust.
‘k Ben helemaal uitgeblust.
Zo tegen een uur of elf
Kom ik wel weer tot mezelf”
En tussen Franse woorden en grammatica
Loopt ze al haar diëten nog even na.
Zo tegen een uur of drie voelt zij zich dan weer ster.
Ze groet en zegt: “Nu ga ik weer aan het werk”.
Natuurlijk weten wiuj, het is cynisme,
Want zij is aanhangster van het feminisme.
Want na het lesgeven
Moet zij thuis ook nog even werken
En die collegavlerken
Zijgen in pantoffels gestoken neer
En gedragen zich als uitgewoonde heer
Die dsoor ’t vrouwtje nodig moet verwend.
En Hennie denkt dan: “Stik toch vent.
Ik heb ook de hele dag gewerkt aan de opvoeding van de natie,
Maar krijg, als ik thuis kom ook nooit gratie.
Voor mij is er altijd een extra straf.
Ik vind die mannen laf.
Het huishouden is geen speciale hobby van de vrouw.
Ik wou dat zo’n man dat eens beseffen wou”.
Maar juf Den Arend geeft nooit op.
Al staat haar wereld op de kop,
Haar strijdlust stijgt dan snel ten top.
Het vuur was wel eens heter.
Gelukkig is dat nu beter
En werd zij na veel wandelen de slanke den
Aan wie ik geleidelijk aan al weer wat wen.
Ze heeft beloofd: “Niet alle kilo’s gaan eraf,
Want niets meer om het lijf, dat is wel iets te maf.


(Wijs: O, kom er eens kijken)

O, kom er eens kijken
Wat ze met haar computertje doet.
Leuk is ’t zo te spelen,
Maar ze weet niet hoe.
Een beeldschetrm en een toetsenbord
En Hennie die t5evreden knort.
Zij vult haar cijfers rij na rij
En is dan ook vreselijk blij.

O, kom er eens kijken, wat Hotmail Hennie nou weer kan.
Leuk is ’t zo te spelen,
Ze krijgt een kick ervan!

O, kom er eens giech’len.
Ik heb zo’n zin in een een beetje lol.
“k Lach mij de tranen.
Mijn ogen schieten vol.
Zo’n groepje dames bij elkaar
En dan zo lekker gieren maar.
Zelf knappen wij van ’t giech’len op,
Ook al krijgen wij dan op de kop.

O, laat ons giech’len,
‘k heb vaak zin in heel veel lof.
“k Lach mij de tranen.
Mijn ogen schieten vol.

LIED
(Wijs: In ‘t  groene dal, in ’t stille dal)

In ’t groene land, in ’t stille land,
Waar paardenbloemen groeien.
Daar komt zij na ’t weekend volledig tot rust
En voelt zich snel niet meer zo uitgeblust.
Na thuis heel hard werken
Voor eega en vlerken
De Reitsmaburcht.
Na thuis heel hard pezen.
Kan ’t daar rustig wezen.
De Reitsmaburcht

LIED
(Wijs: Opzij, opzij, opzij)

Opzij, opzij, opzij.
Maak plaats, maak plaats, maak plaats.
Wij hebben ongelofelijke haast.
Opzij, opzij, opzij,
Want wij zijn haast te laat.
We hebben maar een paar minuten tijd.
We moeten springen, vliegen, duiken,
Vallen, opstellen en weer doorgaan.
We kunnen nu niet blijven, we kunnen nu langer blijven staan.

(Bis)

TEKST


Hij houdt wel van de jeugd
En wat hem zeer verheugt.
Hijzelf heeft soms een tweede,
Ook een derde later ziet hij best wel zitten.
Dat is ook beter dan wat zitten pitten.
Zo speelde hij vaak in het eerste als veteraan,
Want zonder hem was ’t niks gedaan.
Men verloor alle wedstrijden op een rij
Met hem er niet meer bij.
Vaak ligt hij de rest van ’t weekend op apegapen,
Kan van de spierpijn  bijna niet meer slapen.
Tot woensdag loopt hij kreupel van huis naar wagen
En kan er dan net in slagen
Een lokaal te bereiken, waar een stoel uitkomt biedt
To hij ’s avonds die bal weer ziet bij het trainen.
Zijn enkels doen ineens geen pijn meer, noch zijn schenen.
Alle pijntjes zijn vergeten. Zijn benen zijn niet zuur.
Voor voetballers bestaat geen ontwenningskuur.
Liever half geradbraakt door het leven, dan dat het met sporten is gedaan.
Naast het  coördineren
 En het skeeler leren
Verhuurt hij zijn schedel als instructiebord,
Waarop in ’t Oosterpark driftig geschreven wordt.
Hij voelt de pen en roept heel kwaad: “Hé kerel”
En kijkt dan pas opzij: ”Oh, doe jij dat? ……….Merel!”

LIED
(Wijs: Ik trek mijn wandelschoenen aan)

Ik trel mijn voetbalschoenen aan
En speel bij weer en wind.
Ik weet nog niet van stoppen man.
Ik ben daarin een kind.
Falderie, faldera,
Falderie, faldera-ha-haha,ha,ha.
Falderie, faldera,
Ja, ik ben daarin een kind

Ik mad zo graag eens blazen gaan
En blaas bij weer en wind.
Ik blaas ook dan mijn longen leeg.
Ik ben daarin een kind.
Falderie, falderie
Falderie,  falderie- ha- ha- ha- ha- ha
Falderie, faldera.
Ja, ben ik daarin kind.

Zo’n blaaskapel daar houd ik van.
Ik zwaai bij weer en wind
En houd die meute in ’t gareel, genietend als een kind.
Falderie, faldera,
Falderie, falderie- ha- ha- ha- ha- ha
Falderie, faldera,
KJa, ik ben daarin een kind.

Soms zie je mij wel skeeleren.
Dat doe’k bij weer en wind.
Ik sla dan lekker beentjes uit,
Falderie, faldera
Falderie, falderie- ha- ha – ha- ha- ha
Falderie, faldera
Ik ben nog lang niet kind.

LIED
(Wijs: In ’t groene land, in ’t stille land,
Waar paardenbloemen groeiwen.
Daar coördineert hij, en geeft ook nog les.
Hij zit vaak te denken en springt in de bres.
Hij zit graag te poesten,
In een tuba te hoesten
De Reitsmaburcht
“Opzij”,kon hij spelen.
Dat ging nooit vervelen.
De Reitsmaburcht.

LIED
( Wijs: Allen die willen ter kaap’ren varen)




Allen die helpen de school schoon te houden,
Moeten vrees’lijk geduldig zijn.
Klaas en Mientje en vaak ook Trinh.
Die zijn geduldig,
Nooit zelf eens schuldig.
Klaas en Mientje en vaak ook Trinh
Dachten bij ‘t poetsen niet aan gewin.

Steeds van een ander de rommel opruimen,
Wat moet je dan altruïstisch zijn.
Hier zit weer kauwgom en daar weer een vlek.
Steeds weer hetzelfde,
Steeds weer hetzelfde.
Nu nog dat bord schoon, ’t papier maakt je gek.
Ook maar opruimen.
Je houdt weer je bek.

LIED
(In ’t groene dal, in ’t stille dal)

In ’t groene land, in ’t stille land
Waar paardenbloemen groeien
En Mientje met Klaas steeds wat orde weer bracht.
Na een week vervuiling? Wie had dat verwacht?
Waar Klaas wel eens moppert
En Mientje zegt: “Stop it”.
De Reitsmaburcht,
Waar alles wat vuil is,
Meegaat met de vuilnis
De Reitsmaburcht.

TEKST


Trinh zet altijd koffie
Voor het hele leraarskloffie.
Ook zorgt hij voor thee en soep
En ruimt op hun troep.
Hij sjouwt wat af die man.
Gelukkig dat hij dat kan.
Trinh weet hoe alles moet,
Heeft hij niet het personeel opgevoed?
Hij ruimt al hun vuil weer weg
En sjouwt vuilniszakken naar de weg.
De grootste zakken laat hij staan.
Hij is met hun lot begaan,
Deze heren
Kunnen dus nog als leraar opereren.
Hij maakt recht …….. wat krom is;
Hij maakt schoon ……… wa\t vuil is;
Hij maakt glad ………wat bult is;
En wat nooit zijn schuld is,
Is het toenemen van geqwicht
Van een leerling die voor snoep zwicht.
Hij waakt tegen obesitas
Ook als hij soep kookt op het gas.
De donderdag vindt hij maar snert.
Hij doet die dag af met een erwt.
Zo na de championsleague zal hij niet klagen
En over voetbal kun je hem alles vragen.
“PSV niet goed,
Verdediging kan beter
Aanval gaat zoals het moet
,maar loopt soms voor geen meter’.
Als je hem portetteert,
Gaat het helemaal verkeerd.
Laatst liet ik hem een foto van hem zien
En zei: “Kijk, daar heb je de heer Trinh”
Hij nam hem tussen duim en wijsvinger
En begon inderdaad voorzichtig wat te glimmen.
Een scamp’re lach krulde olijk van ’t gelaat.
Of dat nu op zijn uiterlijk sloeg,
Was wat ik niet meer vroeg.

LIE
(Wijs: Allen die willen ter kaap’ren varen)

“Donderdag zal weer snertdag wezen.
Nooit mag ik maken wat bonensoep.
En na de pauze? Dan tel ik me rot.
Mijn centjes tellen
Niuewe snoep bestellen
Nu nog de afwas, de soep aan de kook
Met kleine ballen
Kan het zeker ook”.

Allen die willen het voetbal bespreken
Moeten wel weten, waar over ’t gaat


Dijkstra en Wever? ’t Kan ermee door.












Maar die De Haan dan
Zoals die zwamt man
















Kingma en Grijpstra? Ze gaan ervoor



















Maar die Van Dijk?
Hij zwamt onzin hoor.

LIED
(Wijs: In ’t groene land, in ’t stille dal)

In ’t groene land, in ’t stille land,
Waar paardebloemen groeien,
Daar kookt hij de soep voor de hele troep
Met groente en ….ballen? Daar moet j’op naar zoek.
En voetbaldeskundig?
Hij wordt dan uitbundig
De Reitsmaburcht
Verdediging heel slecht
En aanval ook niet echt
De Reitsmaburcht.

In ’t groene land, in ’t stille land,
Waar paardebloemen groeien,
Daar geven ze les aan de Reitsmaburcht
En ploet’r en en zweten zioj allen zich suf,
Waar straaljagers
De Reitsmaburcht,
Waar vogels tieren en boeren gieren
De Reitsmaburcht.

In ’t groene land, in ’t stille land,
Waar paardenbloemen groeien. Daar geeft men ook les in handenarbeid.
Verdoret men geeft met zagen en knuts’len de tijd.
Waar juf Antje bemoedert.
De vlijt niet verloedert.

De Reitsmaburcht













Waar Judith de baas
En Kingma de haas is

















De Reitsmaburcht.

In ’t groene land, in ’t stille land,
Waar paardebloemen growien,
Daar leren ze plaatsnamen van de kaart.
’t Is Folkersma die daar voor hen staat,
Waar hij soms lispelt,
een kattestaart kwispelt
bij geografie.

Hij soms wel eens boos is
En toch ook heel loos is.
Bij geografie.

In’t  groene land, in ’t stille land,
 Waar paardenbloemen groeien
En jaarlijks geheid wordt door ruimtegebrek.
Wanneer is het eind daar, het wordt haast te gek.
Waar Oane steeds stencilt
Een les gecanseld






















En Laura wat belt,


Waar Dirk van de war is

En Stiksma naakt tennist,

Een leerling  zich meldt

In ’t groene land, in ’t stille land,
Waar paardenbloemen groeien.
Daar zingen en eten wij nu allemaal
En staan de collega’s hier heerlijk voor paal.
Waar Harald een jurk draagt
En Kingma een kind plaagt.
En Karst snakt naar taart


Waar Wassens een sprookj’is

En Dijkstra vangt “geen vis”.
Het is het waard.








Geen opmerkingen:

Een reactie posten